Hofkeshuis

Dit pronkstuk van de stad Almelo heeft een unieke wandschildering uit 1778 die dringend gerestaureerd moet worden.

Herstel historische wandbespanning noodzakelijk

Het Hofkeshuis te Almelo was vroeger een van de pronkstukken van de stad totdat in 1928 de gevel ingrijpend werd verbouwd waardoor het aanzien van het statige pand veranderde. Na een volgende verbouwing in de jaren zestig werd de voorgevel opnieuw gewijzigd en herinnert op de begane grond niets meer aan de vroegere staat van het huis. Wie nu het huis beschouwt, moet bewust de blik omhoog richten om nog iets van de achttiende eeuwse grandeur van het pand te kunnen waarnemen. Bij weinigen is het bekend dat zich in de bovenzaal van het Hofkeshuis een unieke wandschildering uit 1778 bevindt die werd gemaakt door de Amsterdamse schilder Andries Warmoes. Het onderwerp van de schildering stelt voor de intocht in Rome van Quintus Fabius Maximus Cunctator. Deze schildering behoeft dringend restauratie omdat ze door de tand des tijds ernstig in verval is geraakt. Door deskundigen wordt de cultuurhistorische waarde van de schildering als uitzonderlijk groot beschouwd en uniek door zijn politieke boodschap.

Het huis

Het pand was van oorsprong een dwarsgericht middenganghuis met een gevel van drie traveeën en bezat een symmetrische indeling. De voorgevel bevatte twee hoeklisenen en een middenrisaliet, welke echter tegenwoordig alleen nog op de verdieping aanwezig zijn. Een driehoekig fronton benadrukte het middenrisaliet.De vormgeving van de gevel is afgeleid van het Hollands Classicisme dat vanaf 1633 door Jacob van Campen met de bouw van het Mauritshuis in Den Haag in ons land werd geïntroduceerd. Tal van Amsterdamse kooplieden lieten later prachtige grachtenpanden bouwen in deze stijl. Het classicisme uit de zeventiende eeuw was voor een groot deel terug te brengen tot een mode die zonder enige kritiek alles aanvaardde dat de Italiaanse bouwkunst, overgoten met een Frans sausje, te bieden had. Aan het einde van de zeventiende eeuw kwam het tot een versobering van de vormgeving van de gevels en werd de nadruk gelegd op de verhouding en plaatsing van de ramen. Dit gebeurde onder invloed van uitgeweken Hugenoten die de Franse hofkunst ook hier op steeds grotere schaal invoerden met als belangrijkste kunstenaar Daniel Marot (1661-1772). Later zou deze zogenaamde Lodewijkstijl nog strikter worden toegepast, terwijl daarentegen de interieurs een voorname rijkdom tentoonspreidden. Maar minder dan een eeuw later volgde er een periode waarin men terugkeerde naar het klassieke tempelfront, nadat door opgravingen in Herculaneum en Pompeii opnieuw de aandacht op de Romeinse cultuur was gevestigd. Zeker is ook dat het Hofkeshuis volgens deze neoclassicistische opvatting werd gebouwd en hier een fraai voorbeeld van vormt. De architect van het huis is vermoedelijk Leendert Viervant, architect en steenhouwer (1753 – 1801).

Bewoners

Het huis werd omstreeks 1775 gebouwd voor de doopsgezinde fabrikeur Egbert Hofkes. Het geslacht Hofkes was volgens de familieoverlevering destijds uit Winterswijk afkomstig. Hij verstrekte opdrachten aan thuiswerkende handwevers en loonwerkers. Aan de achterzijde van het huis stonden nog tot in de jaren twintig van de vorige eeuw zes aaneengeschakelde weefhuisjes met daarin tal van oude kleine handweefgetouwen en ander weefmateriaal. Hier werkten een aantal wevers die bij Hofkes in loondienst waren. Daarachter waren destijds de bleekweiden gelegen. De welgesteldheid van Egbert Hofkes blijkt ook uit het feit dat hij in 1778 de kunstschilder Andries Warmoes opdracht gaf een schildering op linnen te maken voor de zaal op de bovenverdieping van zijn huis met een totale lengte van bijna 20 meter, voorstellende de intocht van een Romeinse triomfator. De schildering is uitgevoerd in grisaille, een schildertechniek waarbij door het gebruik van witte, grijze en zwarte verf, marmerreliëfs werden geïmiteerd. Men noemt ze ook wel `witjes’, naar de bekende grisailleschilder Jacob de Wit (1695-1754). Vanaf de zeventiende eeuw werd dit type schilderij zeer populair in Nederland. De schildering in Almelo maakt echter duidelijk dat ook Andries Warmoes een meester was in deze techniek. De schilderingen zijn van een uitzonderlijke kwaliteit omdat het hier vier grote wandvlakken betreft die de maten van een dessus-de-porte te boven gaan. Van hem zijn ook werken bekend in de pastorie van de r.k. kerk in Zaandijk en in de H. Jacobuskerk in Alkmaar. In Den Burg op Texel bevinden zich in het voormalige Schoutenhuys nog beschilderde panelen die deel uitmaken van een gemarmerde en versierde houten wand.

Het Almelose kunstwerk is in ons land de enige overgebleven geschilderde wandbespanning in zijn soort, omdat op vele plaatsen elders bespanningen zoals deze verloren zijn gegaan of naar andere plaatsen zijn overgebracht. De geschilderde wandbespanningen raakten op een gegeven moment uit de mode en werden in veel gevallen met behangselpapier beplakt, waardoor hun toestand snel achteruit ging. Van restaureren was nooit sprake. Ook zijn in de loop der tijd vele wandbespanningen verkocht naar het buitenland. Hoewel er vaak grote commotie, ontstond zodra een werk van een bekend zeventiende eeuwse meester naar het buitenland verdween, zag men het volledig onverschillig aan dat het ene prachtige interieur na het andere ontluisterd werd. In een aantal gevallen werd nog wel getracht de schilderingen in een museum onder te brengen, maar ook dit bleek geen bevredigende oplossing omdat de schilderingen meestal ter plaatse waren gemaakt, waarbij rekening was gehouden met de bestaande lichtinval en verhoudingen. Hierdoor kwam het werk in zijn nieuwe omgeving minder tot zijn recht en was men niet meer in staat de volle waarde er van te beseffen. Men kon niet langer waarnemen welke moeilijkheden er door de schilder op de oorspronkelijke plaats waren overwonnen. Op slechts een klein aantal plaatsen zijn er daarom tegenwoordig nog bespanningen bewaard gebleven, maar slechts zelden authentiek en zeker niet van een grootte zoals deze in het Hofkeshuis in Almelo voorkomt. Het feit dat in Almelo deze schildering nog steeds op zijn oorspronkelijke plaats aanwezig is en de zeldzaamheid ervan, maken dat dit unieke kunstwerk een bijzonder grote cultuurhistorische waarde bezit die veel verder gaat dan het plaatselijk belang.

De wandbespanning

Gezien de treurige geschiedenis van opeenvolgende verbouwingen en verval van het Hofkeshuis zou een stad als Almelo zich bijzonder mogen verheugen in het nog aanwezig zijn van dit kunstwerk; het weerspiegelt geschiedenis van leef- en wooncultuur uit een bijna vergeten en haast onnaspeurbaar verleden van de stad. Groot is echter de onbekendheid van velen in de stad met de aanwezigheid van deze schildering. Dit valt te verklaren uit het feit dat het pand particulier bewoond wordt en niet openbaar toegankelijk is. Wie echter wel in de gelegenheid is de achterzaal op de bovenverdieping van het Hofkeshuis te bezoeken waant zich even terug in vroeger eeuwen. Op drie wanden van de ruimte bevindt zich een schildering in vier panelen met de voorstelling van een Romeinse triomftocht. Een overwinnende veldheer, de dictator Quintus Fabius Maximus Cunctator (= treuzelaar) die Hannibal op tactische wijze bestreed, staat in zijn strijdwagen en wordt gevolgd door muzikanten, militairen te paard en een heel leger met vaandels en lansen. Enkele vaandels bevatten de letters SPQR, hetgeen een afkorting is van Senatus PopulusQue Romanus, senaat en volk van Rome. Op een andere wand zijn de buit, de meegevoerde krijgsgevangenen en offerdieren afgebeeld. Op de derde wand, aan de rechterzijde van de schouw, worden vrouwen en kinderen die de held toejuichen afgebeeld. Links van de schouw zien we de riviergod Tiber en de wolvin die Romulus en Remus zoogt, met op de achtergrond de stad Rome. De vier bespanningen worden omgeven door een houten trompe-l’oeil profiellijst die weer is omgeven door een gemarmerd vlak en zijn gesigneerd en gedateerd: AND.WARMOES pinxit Ao 1778. Het valt niet uit te sluiten dat de bijbehorende lambrisering oorspronkelijk identiek gemarmerd was. De schildering is afgeleid van het slechts enkele decimeters grote reliëf dat Artus Quellinus omstreeks 1650 uitbeeldde op de marmeren schouw in de burgemeesterskamer van het Amsterdamse stadhuis (nu Paleis op de Dam), of van diens broer Hubertus die zeven kopergravures van de cyclus vervaardigde. Boven de toegangsdeur van de zaal bevindt zich een schildering waarin en profil de kop van een Romeinse consul is geschilderd die wordt omgeven door twee putti en twee adelaars. Het plafond is prachtig gestuukt terwijl op de schouw, die zich tegen de derde wand bevindt, in stucwerk een wapenschild is aangebracht met daarachter gekruiste vaandels en een hellebaard. Op het vaandel het opschrift S.P.Q.T. (Senatus Populus Que Tubantius). Dit zal een subtiele verwijzing zijn naar het Senatus Populus Que Romanus, in navolging van de Romeinen hier de senaat en volk van Twente waar Hofkes deel van uitmaakte en respect voor vroeg.

Patriottentijd

Blijft echter de vraag waarom Egbert Hofkes juist een dergelijke krijgshaftige afbeelding heeft gekozen als wandversiering in zijn deftige woonhuis. Immers, de doopsgezinden hielden zich altijd verre van enig militair vertoon en hingen de weerloosheid aan. Het antwoord hierop zal nooit met zekerheid kunnen worden gegeven. Wel is het zo dat onder invloed van het patriottisme in de laatste helft van de achttiende eeuw bij de doopsgezinden de strengheid van de beginselen verminderde. De patriotten namen graag de oude republiek van Rome als voorbeeld, waarbij het gezag door het volk werd gekozen. Men keerde zich in de Nederlanden steeds openlijker tegen het stadhouderlijke bewind van prins Willem V. In Overijssel werden de patriottische idealen verwoord door Joan Derk van der Capellen. Hij spande zich in voor afschaffing van de drostendiensten. Deze diensten kwamen reeds in de dertiende eeuw voor en werden in 1651 formeel afgeschaft. Niettemin bleven ze, vooral in Twente, ook in de zeventiende en achttiende eeuw bestaan. Pas in 1783 werden de drostendiensten dankzij de oppositie van Joan Derk van der Capellen tot den Pol door de Staten van Overijssel definitief afgeschaft. In Almelo speelde ook mee dat er telkenmale spanningen bestonden tussen de burgerij van Almelo en gravin Sophia Carolina Florentine van Rechteren over de benoeming van de burgemeesters van de stad. Ook deze wens naar meer invloed op de keuze van de stadsbestuurders kan van invloed zijn geweest bij het bepalen van zijn keuze voor deze schildering. Ongetwijfeld wilde Egbert Hofkes hiermee zijn onafhankelijkheid ten opzichte van de bewoners van Huize Almelo weergeven en wilde hij hiermee stelling nemen tegen zijn achterbuurvrouw gravin van Rechteren, op wiens kasteel hij vanuit deze kamer rechtstreeks uitkeek. Het zal duidelijk zijn dat de kamer door de aanwezigheid van dit historisch belangwekkend interieur behoort tot ons nationale culturele erfgoed.

Helaas is ook de tijd aan de schildering niet ongemerkt voorbijgegaan. Nadat op 1 januari 1927 Elisabeth Fredrika, de laatste vrouwelijke telg uit deze tak van het geslacht Hofkes overleed, kwam het herenhuis in handen van de grootvader van de huidige Almelose ondernemer H. Niers, die er een schoenenzaak in vestigde. De vroegere deftige ontvangstzaal werd magazijn en de schilderingen werden door stellingen aan het oog onttrokken. Het mag een wonder heten dat door deze zeer onwenselijke situatie er geen ernstige beschadigingen aan de linnen wandbespanning is ontstaan. Na een latere verbouwing, waarbij de winkelruimte op de begane grond werd uitgebreid, verhuisde de familie naar de bovenverdieping en werd de zaal in gebruik genomen als woonruimte. Dit had echter grote gevolgen voor de kwaliteit van de schildering. Door wisselende klimatologische omstandigheden ging de schildering hard achteruit. Op diverse plaatsen begint sindsdien de verf af te bladderen en neemt het craquelé steeds ernstigere vormen aan.

Restauratierapport

In 1984 werd er door de Rijksdienst voor de Monumentenzorg een onderzoek ingesteld naar de fysieke toestand van de schildering. De conclusie was duidelijk, de toestand van de schildering is zorgelijk. Zo bevond zich tussen het spanraam en het doek gevallen gruis waardoor het doek van achteren werd geperforeerd. Ook brak de verflaag op de scherpe kanten van het raamwerk en de steunlatten en werd uitgebreid craquelé geconstateerd. Het rapport besloot met de opmerking dat de beschilderde bespanningen als fenomeen uiterst zeldzaam zijn en daardoor ook waardevol en dat groot onderhoud zeer noodzakelijk geacht werd. Ook de inmiddels overleden bekende restaurateur Jelle Otter uit Voorst verrichtte in 1986 een onderzoek op uitnodiging van de heer Niers. Uitvoerig en nauwkeurig onderzocht en fotografeerde hij de wandschildering. Zijn conclusie liet eveneens niets aan duidelijkheid te wensen over: de toestand was zeer zorgwekkend. Hij stelde in zijn rapport dat het niet verantwoord zou zijn om nog langer te wachten met ingrepen om de toestand te consolideren. Tevens stelde hij een restauratieadvies op, waarbij de gehele bespanning van de wand zou worden afgenomen en overgebracht naar zijn restauratieatelier. Hier zou het doek dan worden gereinigd en voorzien van een nieuwe linnen achterzijde. Hij raamde de kosten van restauratie op ongeveer honderdduizend gulden. Omgerekend naar het huidige prijspeil zou dat inmiddels zeker een verdubbeling betekenen. Jelle Otter besloot zijn rapport met de opmerking dat na het jaar 1778 aan de feitelijke situatie van verf en drager (het linnen waarop geschilderd is) niets was gewijzigd en dat een aanpassing van de conditie aan de huidige eisen beslist overwogen zou moeten worden, afgezien van de mate van verwording waarin het doek verkeert. Op advies van de Sectie Monumentenzorg van de toenmalige Culturele Raad Almelo werd door de gemeente Almelo voorgesteld om de restauratie en de doeken over te nemen en deze een plaats te geven op het stadhuis. Dit werd door de Rijksdienst voor de Monumentenzorg afgewezen omdat de samenhang van schildering, stucwerk en architectuur de waarde van het monument bepaalt. In 1993 werd opnieuw deskundig advies ingeroepen, ditmaal bij het restauratie- en conserveringsatelier ‘de Manenstegell’ in Deventer. Ook hun conclusie was dat de toestand van de schildering sterk verslechterde en dat een reiniging en restauratie geen uitstel duldde. De verf had geen binding meer met de ondergrond en verfdeeltjes begonnen te verdwijnen omdat door het uitzakken van het doek deze de eigen verf eraf drukte. Prof. Dr. E. Van de Wetering toonde op een themadag van het Centraal Laboratorium van Kunsten en Wetenschap door middel van een film aan hetgeen er in een tijdsbestek van 24 uur gebeurt met opstaande verfschollen wanneer de verf geen binding meer heeft met de ondergrond. De deeltjes gaan met het wisselen van de temperatuur opstaan en uitstaan. Hierdoor krijgt de drager ieder etmaal minder binding met de schildering, met als uiteindelijk gevolg dat ze geheel losraken en van het linnen afvallen. Inmiddels zijn we vele jaren verder en is er nog steeds niets gebeurd. Zeker, de kosten zijn aanzienlijk, dat valt niet te ontkennen. En ze zullen ongetwijfeld veel hoger uitvallen dan de oorspronkelijke raming uit 1986. Maar toch zal er iets moeten gebeuren om verder verval tegen te gaan. Het betreft hier immers een object van enorm grote cultuurhistorische waarde voor onze stad, temeer omdat Almelo toch al niet kan bogen op veel monumenten uit de achttiende eeuw.

In 2005 werd er door een aantal bezorgde Almeloërs een stichting in het leven geroepen die zich ten doel stelt om restauratie van de wandbespanning mogelijk te maken. Men weet zich hierbij gesteund door Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed die eveneens overtuigd is van de bijzondere waarde van de wandbespanning. Wel blijft een duivels dilemma bestaan: de schildering uit de kamer en restaureren of op de privé-plaats laten zitten zonder herstel.

 

Overzicht publicaties