Afgelopen januari is de Stichting Almelose Platbodems (SAP) opgericht die ten doel heeft een historische boot in de Almelose haven te leggen. Hiermee kunnen dan vaarten gemaakt worden met een historisch binnenvaartschip door Almeloos water. Tevens moet dan een botenloods geplaatst worden, deze is gepland tegenover de Houtstek. Voorlopig is gekozen voor een ijzeren praam , een eventuele zomp in de toekomst is niet uitgesloten. Beide typen boten bezitten vlakke bodems, reden om deze schepen ‘platbodems’ te noemen.
Historie 17e en 18e eeuw
Bekend is , dat Almelo door haar lage ligging in Twente een waterrijk gebied vormt. Vele beken kwamen vroeger- voor de kanalisaties- in Almelo samen en dit maakte dat Almelo in vroeger eeuwen een centrum voor de scheepvaart was en als overslaghaven voor Twente fungeerde : de handel tussen Zwollen en Twente verliep via de Regge en vervolgens via de Almelose Aa. Almelo zelf had in de 17e en 18e eeuw zelfs twee havens , één toebehorend aan de heer van Almelo en één toebehorend aan de Stad. De eerste haven lag bij de huidige Koornmarkt en de tweede bij de huidige Schuttenstraat tegenover het Stadsmuseum (het vroegere Rectorshuis).
De huidige Prinsenstraat, die van de Grotestraat naar de Havenkolk voerde heette tot halverwege de 19e eeuw ook de ‘Stuurmansgang’, verwijzend naar de scheepvaart.
De belangrijkste rivier was de ‘Loolee’ , die in twee gedeelten gesplitst door Almelo stroomde , nl. de’ Molenstreng’ en de ‘Schipsstreng’ , via welke laatste verder oostwaarts naar ‘het Loo’ en de ‘Bornse beek’ gevaren kon worden. De ‘Loolee bevatte’ in die tijd wel meer water dan tegenwoordig: het omleidingskanaal en de “Doorbraak” waar nu twee-derde van het Twentse water doorgaat, bestonden nog niet.
Het type schip dat hier gebruikt werd, was een zogenaamde ‘Zomp’ : een smal 12 meter lang houten schip met een vlakke bodem , waardoor in ondiep water gevaren kon worden. Het vaarseizoen was vooral de winterperiode, wanneer het water voldoende hoog stond in de beken en rivieren . In de zomermaanden werd ook wel gevaren en dan werd het water opgestuwd door het aanleggen van tijdelijk dammetjes. Na het doorsteken hiervan konden de scheepjes met het weglopend water weer een aantal kilometers verder varen. Eind 18e eeuw werd Enter , na het graven van de ‘Twickeler Vaart ‘, het centrum van de ‘Zompenvaart’. Hier werden de schepen (Zompen) gebouwd en hier kwamen de meeste schippers vandaan.
Voor het vervoer van turf uit de verveningen bij Vriezenveen werd het ‘Vriezenveense Turfschuitje ‘ gebruikt, een iets kleinere uitvoering van de ‘zomp’ en ook van hout. Beide schepen waren door hun vorm – lang en smal- zeer goede zeilers.
19e eeuw
In de 19e eeuw kwam de textielindustrie op; door de landbouwcrisis die ontstond door de invoer van goedkoop graan ontstond er veel werkeloosheid met goedkope arbeidskrachten als gevolg. Hiervan profiteerde de opkomende textiel. De producten moesten vervoerd worden en de turf moest aangevoerd worden .Daar de wegen nog slecht en onverhard waren werd het plan geopperd Twente via kanalen te ontsluiten. Zo ontstond in 1850 de ‘Overijsselse Kanalen maatschappij’., waarbij als eerste het kanaal Almelo-Zwolle werd gegraven. In juni 1855 was de plechtige opening van het kanaal met de in Almelo gegraven haven aan de markt . Bij de haven verrees een groot aantal pakhuizen voor de opslag van textiel en turfstrooisel. Ook werd het Scheepvaarthuis, waar alle benodigdheden voor het varen verkocht werden en een Almelose zeilmakerij ten behoeve van de scheepvaart aangelegd. Rond 1880 ging men over van houten schepen op ijzeren pramen.
Deze pramen waren niet alleen veel groter, maar ook goedkoper in bouw en onderhoud. De voortbeweging van deze (turf-) pramen geschiedde door zeilen en ‘jagen’. Dit laatste betekende dat het schip door op de kant in ‘zeel’ lopende mensen via een jaaglijn werd getrokken. Vaak werden hiervoor kinderen ingezet, maar ook paarden en zelfs –later-vrachtwagens. Ook werd er ‘geboomd’, dat wil zeggen , dat men de boot vooruit duwde via een lange stok (‘Boom’) waarbij men zich afzette met deze ‘boom’ op de bodem van kanaal of rivier.
In 1880 werd een geregelde stoombootdienst ingesteld tussen Almelo en Deventer en Almelo en Zwolle waarbij twee keer per week gevaren werd en het mogelijk was , zowel als passagier als met vracht Amsterdam en Noord Holland te bereiken. Tot die tijd was er nog steeds grote behoefte aan turf voor de stoommachines van de textielindustrie, aangezien de prijs van de steenkool nog hoog bleef. De industrie schakelde makkelijk over van turf op steenkool en terug , hetgeen wel bleek tijdens Wereldoorlog 1 , toen weer massaal op turf werd omgeschakeld omdat in die tijd geen steenkool werd aangevoerd.
In 1880 werd het Almelo –Nordhorn kanaal gegraven, door de Almeloërs ter onderscheiding van het kanaal Almelo-Zwolle ’het Nieuwe Kanaal’ (!) genoemd , waarbij in 1904 de aansluiting met de Duitse kanalen werd bereikt. Hoewel de scheepvaart niet zo’n vlucht nam als voorspeld—de spoorwegen boden steeds meer concurrentie—was het toch zo , dat Almelo op een knooppunt van waterwegen lag. Dit bracht begin 20e eeuw veel bedrijvigheid in de haven door laden en lossen met zich mee. Ook de aanvoer van turf uit Vriezenveen en Vroomshoop was aanzienlijk, niet alleen meer voor de textielindustrie maar nu als brandstof voor de inwoners van de stad. Tot aan de tweede wereldoorlog bleef er veel bedrijvigheid en lag de haven vaak vol schepen.
Twente kanaal
In de dertiger jaren werden de Twente-Rijn-kanalen gegraven om ook de andere Twentse steden aan te sluiten, waarbij de Zijtak Almelo tot aan de Wierdenstraat werd gegraven. Zij eindigde bij nu de ‘Buitenhaven’. Pas In 1953 werd er verbinding gemaakt met het kanaal Almelo-Zwolle (tegenwoordig na sluiting voor scheepvaart van het Overijssels kanaal, het kanaal Almelo-de Haandrik geheten). Door het tot stand komen van het Twente kanaal kwamen er schepen met een groter tonnage en verlegde de scheepvaart zich. Niet langer kwamen de schepen over het kanaal Almelo-Zwolle , maar vanuit het zuiden vanaf Eefde aan de “IJssel”. De haven van Almelo was voor deze grotere schepen te klein en werd dan ook in 1953 gedempt. Zijn rol werd overgenomen door de drie insteekhavens op het toen nieuwe industrieterrein op het ‘Dollegoor’. In 1959 werd het kanaal Almelo-Nordhorn gesloten, plannen om het kanaal dieper en breder te maken werden niet uitgevoerd. Als laatste schip voer er wekelijks een hoog met turf opgestapelde ‘praam’ door het kanaal. Sinds die tijd zijn er initiatieven geweest om dit kanaal weer bevaarbaar te maken hetgeen tot nu toe geen resultaat heeft gehad.
Stichting
Het idee, opgekomen in beginjaren tachtig, het water terug in de stad te brengen is wel gelukt. We hopen met het in de vaart brengen van een praam die (voorlopig) voortbewogen wordt door een buitenboordmotor weer nadruk te kunnen leggen op de belangrijke rol van het water in Almelo.
Mast en zeilen zijn aanwezig, bij gunstige wind kan er op het ‘Dollegoor’ gezeild worden. Als stichting hopen we naast de aanschaf van een praam een (Twentse) botenloods te kunnen plaatsen tegenover de ‘houtstek”. ’vlakbij de parkeergarage bij het station. Voor diegenen die dit initiatief financieel willen steunen :
Ons pas geopende bankrekening nummer is : NL31RABO0102260583. (ANBI in aanvraag, we verwachten dat dit binnenkort wordt toegelaten)
De stichting bestaat uit voorzitter H.D.Hubregtse, secretaris M.J.Westenberg, penningmeester P.M.Ossenkoppele, en H.Gierveld.